Schrijven van liedjes was in het begin van de middeleeuwen een adellijke bezigheid. Zingen was echter iets wat iedereen deed. Later gingen dan ook burgers, die konden schrijven, liederen schrijven.
Ook gewone mensen hadden al eeuwenlang hun eigen liederen. Zingen is tenslotte iets van alle tijden. Die liederen gingen net zo goed over de liefde als de liederen van hertog Jan. Ze werden alleen niet opgeschreven. Hierom is er dus nauwelijks iets van bewaard gebleven.
Liedjes zijn bij uitstek teksten om uit je hoofd te leren en te zingen als je vrolijk, droevig of opstandig bent. Of gewoon om het samen gezellig te hebben. Dergelijke liederen gingen van mond tot mond en werden soms pas na eeuwen opgeschreven. Het Lied van Heer Halewijn is er een goed voorbeeld van. Ook het Hildebrandslied van rond 1500, over een oude veldheer die na dertig jaar naar huis wil terugkeren, is zo'n lied. Het verhaal dat in dit lied wordt verteld, lijkt op het Oud-Duitse Hildebrandslied van 800 jaar eerder, al zijn er na zo'n lange tijd ook enorme verschillen ontstaan.
1217