Vroeger wisten mensen zeker dat monsters bestonden. Ze dachten dat alle nare dingen door hen veroorzaakt werden. Brullende monsters zorgden voor donder en bliksem. Gingen de koeien dood? Dan was de kans groot dat er een monster op bezoek was geweest. En was er een schip gezonken op een rustige zee? Dat moest wel het werk van een monster geweest zijn.
Er waren veel mensen die vertelden hoe deze monsters eruit zagen. Maar bijna niemand had ze natuurlijk echt gezien. Behalve zeelieden. Die kwamen terug van hun reizen met ontzettend spannende verhalen. Ze hadden monsters gezien die zich vermomden als eiland. Toen er mensen op gingen zitten, zonk het eiland en verdronken de mensen. En ze vertelden verhalen over enorme beesten die hun boot hadden aangevallen. En over wezens met grote klauwen, slagtanden, slurven en hoorns op hun neus.
Veel monsters uit de verhalen van de zeelieden gingen over echte dieren: olifanten, leeuwen en reuzenschilpadden. Wij weten tegenwoordig hoe ze eruit zien en waar ze vandaan komen. Maar in Europa had niemand ze toen ooit gezien. En zo’n zeeman kon flink overdrijven als hij vertelde over zijn verre reis. Het was voor de mensen hier onmogelijk om te weten welke dieren echt bestonden en welke niet.
Bron: Bron: Zijl van, M (2006), Monsters, in Junior informatie, nr. 159, pag. 4,5.
12202